ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
ricevi
Mi povas ricevi tre rapidan interreton.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
forveturi
Kiam la lumo ŝanĝiĝis, la aŭtoj forveturis.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
marŝi
La grupo marŝis trans ponto.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
substreki
Li substrekis sian aserton.