duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
stumti
Slauga stumia pacientą neįgaliojo vežimėliu.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
suprasti
Ne viską galima suprasti apie kompiuterius.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
vengti
Jis turi vengti riešutų.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
pasirodyti
Vandenyje staiga pasirodė didelis žuvis.