‫אוצר מילים‬

למד מילים - הולנדית

genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
מספיק
היא רוצה לישון ויש לה מספיק מהרעש.
weg
Hij draagt de prooi weg.
החוצה
הוא נושא את הטרף החוצה.
binnenkort
Hier wordt binnenkort een commercieel gebouw geopend.
בקרוב
בניין מסחרי יפתח כאן בקרוב.
‘s nachts
De maan schijnt ‘s nachts.
בלילה
הירח זורח בלילה.
al
Hij slaapt al.
כבר
הוא כבר ישן.
‘s ochtends
‘s Ochtends heb ik veel stress op het werk.
בבוקר
יש לי הרבה מתח בעבודה בבוקר.
iets
Ik zie iets interessants!
משהו
אני רואה משהו מעניין!
maar
Het huis is klein maar romantisch.
אבל
הבית הוא קטן אבל רומנטי.
nooit
Ga nooit met schoenen aan naar bed!
אף פעם
אל תלך לישון עם נעליים!
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
למטה
הוא נופל למטה מלמעלה.
daar
Het doel is daar.
שם
המטרה היא שם.
uit
Hij zou graag uit de gevangenis willen komen.
החוצה
הוא היה רוצה לצאת החוצה מהכלא.