meerijden
Mag ik met je meerijden?
jechać
Mogę jechać z tobą?
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
działać
Motocykl jest zepsuty; już nie działa.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
oślepnąć
Człowiek z odznakami oślepł.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
kłamać
On często kłamie, gdy chce coś sprzedać.