Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
trocar
O mecânico de automóveis está trocando os pneus.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
farfalhar
As folhas farfalham sob meus pés.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
exigir
Meu neto exige muito de mim.
horen
Ik kan je niet horen!
ouvir
Não consigo ouvir você!
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
dar à luz
Ela dará à luz em breve.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
embebedar-se
Ele se embebeda quase todas as noites.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
drinken
Ze drinkt thee.
beber
Ela bebe chá.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
fazer por
Eles querem fazer algo por sua saúde.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
assinar
Ele assinou o contrato.