Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nomear
Quantos países você pode nomear?
walgen van
Ze walgde van spinnen.
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
enriquecer
Temperos enriquecem nossa comida.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
amar
Ela ama muito o seu gato.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
aparecer
Um peixe enorme apareceu repentinamente na água.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
tomar
Ela tem que tomar muitos medicamentos.
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
perdoar
Ela nunca pode perdoá-lo por isso!
reizen
We reizen graag door Europa.
viajar
Gostamos de viajar pela Europa.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Um capacete é suposto proteger contra acidentes.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
decidir
Ela não consegue decidir qual sapato usar.