Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
gee
Wat het haar kêrel vir haar vir haar verjaardag gegee?
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
vertrek
Die skip vertrek uit die hawe.
geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
geldig wees
Die visum is nie meer geldig nie.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beveel
Hy beveel sy hond.
kussen
Hij kust de baby.
soen
Hy soen die baba.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
rapporteer
Sy rapporteer die skandaal aan haar vriendin.
knippen
De kapper knipt haar haar.
sny
Die haarkapper sny haar hare.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
verbygaan
Die twee gaan by mekaar verby.
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
verwyder
Hoe kan mens ’n rooi wyn vlek verwyder?
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
verbind
Hierdie brug verbind twee buurte.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
weggooi
Hy trap op ’n weggegooide piesangskil.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
luister
Sy luister en hoor ’n geluid.