Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
toets
Die motor word in die werkswinkel getoets.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
druk
Boeke en koerante word gedruk.
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
doen
Jy moes dit ’n uur gelede gedoen het!
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
ontsyfer
Hy ontsyfer die klein druk met ’n vergrootglas.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
kom na jou toe
Geluk kom na jou toe.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
stel voor
Die vrou stel iets aan haar vriendin voor.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
verduidelik
Oupa verduidelik die wêreld aan sy kleinkind.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
gebeur
Vreemde dinge gebeur in drome.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
verbly
Die doel verbly die Duitse sokkerondersteuners.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
kritiseer
Die baas kritiseer die werknemer.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
brand
Hy het ’n lucifer gebrand.