‫المفردات

تعلم الأفعال – الهولندية

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
نظر إلى
خلال العطلة، نظرت إلى العديد من المعالم.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
سمح بالدخول
لا يجب أن تسمح للغرباء بالدخول.
genieten
Ze geniet van het leven.
تستمتع
هي تستمتع بالحياة.
dragen
De ezel draagt een zware last.
يحمل
الحمار يحمل حمولة ثقيلة.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
تتصور
تتصور شيئًا جديدًا كل يوم.
activeren
De rook activeerde het alarm.
أطلق
أطلق الدخان الإنذار.
beperken
Moet handel worden beperkt?
يقيد
هل يجب تقييد التجارة؟
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
تحدث
لا يجب التحدث بصوت عالٍ في السينما.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
يرغبون في الخروج
الأطفال أخيرًا يرغبون في الخروج.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
بدا
صوتها يبدو رائعًا.
verhuizen
De buurman verhuist.
ينتقل
الجار ينتقل.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
نقل
ننقل الدراجات على سقف السيارة.