‫المفردات

تعلم الأفعال – الهولندية

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
رمى بعيدا
داس على قشرة موز تم رميها.
trekken
Hij trekt de slee.
يسحب
هو يسحب الزلاجة.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
نشر
نحن بحاجة لترويج البدائل لحركة المرور السيارات.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
يفضل اللعب
الطفل يفضل اللعب وحده.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
عرض
يمكنني عرض تأشيرة في جواز سفري.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
تضررت
تضررت سيارتان في الحادث.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
نخاف
نخشى أن يكون الشخص مصابًا بجروح خطيرة.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
يجتمعون
من الجميل عندما يجتمع شخصان.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
تخرج
هي تخرج من السيارة.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
ضرب
يجب على الوالدين عدم ضرب أطفالهم.
voeden
De kinderen voeden het paard.
يغذون
الأطفال يغذون الحصان.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
ترك بلا تغيير
تركت الطبيعة دون تغيير.