‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
in the morning
I have to get up early in the morning.
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
there
Go there, then ask again.
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
down
He falls down from above.
buiten
We eten vandaag buiten.
outside
We are eating outside today.