Vortprovizo

Lernu Verbojn – nederlanda

zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sidi
Ŝi sidas ĉe la maro ĉe sunsubiro.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
etendi
Li etendas siajn brakojn larĝe.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
miksi
Vi povas miksi sanan salaton kun legomoj.
draaien
Ze draait het vlees.
turni
Ŝi turnas la viandon.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
preterlasi
Vi povas preterlasi la sukeron en la teo.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
aŭskulti
La infanoj ŝatas aŭskulti ŝiajn rakontojn.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
plenumi
Li plenumas la riparon.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
permesi
Oni ne devus permesi depresion.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
ordoni
Li ordonas sian hundon.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
forkuri
Iuj infanoj forkuras el hejmo.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
rigardi
Ŝi rigardas tra binoklo.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
preni
Ŝi devas preni multe da medikamentoj.