weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
surpaŝi
Li surpaŝas ĵetitan bananan ŝelon.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
parki
La bicikloj estas parkitaj antaŭ la domo.
reizen
We reizen graag door Europa.
vojaĝi
Ni ŝatas vojaĝi tra Eŭropo.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
pendi
Glacikonoj pendas de la tegmento.