Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
odgovoriti
Student odgovara na pitanje.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
govoriti
On govori svojoj publici.

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
hodati
Ovom stazom se ne smije hodati.

voeden
De kinderen voeden het paard.
hraniti
Djeca hrane konja.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
okrenuti se
Ovdje morate okrenuti automobil.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
kritizirati
Šef kritizira zaposlenika.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
dogoditi se
U snovima se događaju čudne stvari.

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
zaručiti se
Tajno su se zaručili!

uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
obaviti
On obavlja popravak.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
rasipati
Energiju ne bi trebalo rasipati.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
pratiti razmišljanje
U kartama moraš pratiti razmišljanje.
