liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
hazudik
Néha vészhelyzetben hazudni kell.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
telik
Az idő néha lassan telik.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
megjelenik
Egy hatalmas hal hirtelen megjelent a vízben.
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
elenged
Nem szabad elengedned a fogantyút!