abans
Ella era més grassa abans que ara.
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
prou
Ella vol dormir i n‘ha tingut prou del soroll.
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
a
Salten a l‘aigua.
in
Ze springen in het water.
ahir
Va ploure fort ahir.
gisteren
Het regende hard gisteren.