Woordenlijst
Servisch – Werkwoorden oefenen
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
drinken
Ze drinkt thee.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.