Ordforråd

Lær adverb – nederlandsk

alle
Hier kun je alle vlaggen van de wereld zien.
alle
Her kan du se alle flaggene i verden.
gisteren
Het regende hard gisteren.
i går
Det regnet kraftig i går.
maar
Het huis is klein maar romantisch.
men
Huset er lite men romantisk.
‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
om morgenen
Jeg må stå opp tidlig om morgenen.
samen
De twee spelen graag samen.
sammen
De to liker å leke sammen.
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
ned
Hun hopper ned i vannet.
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
igjen
De møttes igjen.
ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
et sted
En kanin har gjemt seg et sted.
veel
Ik lees inderdaad veel.
mye
Jeg leser faktisk mye.
uit
Hij zou graag uit de gevangenis willen komen.
ut
Han vil gjerne komme ut av fengselet.
altijd
Hier was altijd een meer.
alltid
Det var alltid en innsjø her.
niet
Ik hou niet van de cactus.
ikke
Jeg liker ikke kaktusen.