Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
verzeihen
Das kann sie ihm niemals verzeihen!
annuleren
Het contract is geannuleerd.
stornieren
Der Vertrag wurde storniert.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
bewirken
Zu viele Menschen bewirken schnell ein Chaos.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
einschränken
Während einer Diät muss man sein Essen einschränken.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
besitzen
Ich besitze einen roten Sportwagen.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
mischen
Man kann mit Gemüse einen gesunden Salat mischen.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
hinwerfen
Er hat seinen Job hingeworfen.
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
schicken
Ich habe dir eine Nachricht geschickt.
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
ausschlagen
Vorsicht, das Pferd kann ausschlagen!
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
ausreißen
Unser Sohn wollte von zu Hause ausreißen.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
tun
Sie wollen etwas für ihre Gesundheit tun.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
sparen
Das Mädchen spart sein Taschengeld.