Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
increase
The population has increased significantly.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
waste
Energy should not be wasted.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
listen
She listens and hears a sound.
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
go
Where are you both going?
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
get by
She has to get by with little money.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
lead
The most experienced hiker always leads.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
pass
Time sometimes passes slowly.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
run over
A cyclist was run over by a car.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
compare
They compare their figures.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
get used to
Children need to get used to brushing their teeth.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
call
She can only call during her lunch break.