Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explore
The astronauts want to explore outer space.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
look down
She looks down into the valley.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
pick up
We have to pick up all the apples.
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
make a mistake
Think carefully so you don’t make a mistake!
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
send
I sent you a message.
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
open
Can you please open this can for me?
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
get lost
It’s easy to get lost in the woods.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
embrace
The mother embraces the baby’s little feet.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
avoid
She avoids her coworker.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitor
Everything is monitored here by cameras.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
save
The doctors were able to save his life.