Vortprovizo

Lernu Verbojn – nederlanda

aanraken
Hij raakte haar teder aan.
tuŝi
Li tuŝis ŝin delikate.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
dependi
Li estas blinda kaj dependas de ekstera helpo.
tellen
Ze telt de munten.
kalkuli
Ŝi kalkulas la monerojn.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sidi
Multaj homoj sidas en la ĉambro.
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
konstrui
Kiam la Granda Muro de Ĉinio estis konstruita?
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
ordigi
Mi ankoraŭ havas multajn paperojn por ordigi.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
bruli
Fajro brulas en la kameno.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
kompreni
Oni ne povas kompreni ĉion pri komputiloj.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
reveni
La hundo revenigas la ludilon.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
forigi
Ĉi tiuj malnovaj gumaĵoj devas esti aparte forigitaj.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
bankroti
La firmao probable bankrotos baldaŭ.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
riĉigi
Spicoj riĉigas nian manĝaĵon.