Vortprovizo

Lernu Verbojn – nederlanda

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
esprimi sin
Ŝi volas esprimi sin al sia amiko.
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
esti
Vi ne devus esti malgaja!
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
klarigi
Ŝi klarigas al li kiel la aparato funkcias.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
marŝi
La grupo marŝis trans ponto.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
babili
Studentoj ne devus babili dum la klaso.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
kontroli
La dentisto kontrolas la dentojn.
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
sendi
Mi sendis al vi mesaĝon.
schrijven
Hij schrijft een brief.
skribi
Li skribas leteron.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
preferi
Nia filino ne legas librojn; ŝi preferas sian telefonon.
reizen
We reizen graag door Europa.
vojaĝi
Ni ŝatas vojaĝi tra Eŭropo.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
malŝalti
Ŝi malŝaltas la vekhorloĝon.
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
mastrumi
Kiu mastrumas la monon en via familio?