Vocabulaire

Apprendre les adjectifs – Néerlandais

warm
de warme sokken
chaud
les chaussettes chaudes
vreemd
het vreemde beeld
étrange
l‘image étrange
zonnig
een zonnige lucht
ensoleillé
un ciel ensoleillé
verstandig
de verstandige stroomproductie
raisonnable
la production d‘électricité raisonnable
gelijk
twee gelijke patronen
identique
deux motifs identiques
lui
een lui leven
paresseux
une vie paresseuse
naïef
het naïeve antwoord
naïf
la réponse naïve
bochtig
de bochtige weg
sinueux
la route sinueuse
duidelijk
de duidelijke bril
clair
les lunettes claires
uitgebreid
een uitgebreide maaltijd
copieux
un repas copieux
nationaal
de nationale vlaggen
national
les drapeaux nationaux
vet
een vet persoon
gras
une personne grasse