Vocabulaire

Apprendre les adverbes – Néerlandais

alle
Hier kun je alle vlaggen van de wereld zien.
tous
Ici, vous pouvez voir tous les drapeaux du monde.
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
demain
Personne ne sait ce qui sera demain.
eerst
Veiligheid komt eerst.
d‘abord
La sécurité d‘abord.
ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
quelque part
Un lapin s‘est caché quelque part.
ooit
Heb je ooit al je geld aan aandelen verloren?
déjà
As-tu déjà perdu tout ton argent en actions?
bijvoorbeeld
Hoe vind je deze kleur, bijvoorbeeld?
par exemple
Comment trouvez-vous cette couleur, par exemple ?
nooit
Men moet nooit opgeven.
jamais
On ne devrait jamais abandonner.
veel
Ik lees inderdaad veel.
beaucoup
Je lis effectivement beaucoup.
daar
Het doel is daar.
Le but est là.
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
plus
Les enfants plus âgés reçoivent plus d‘argent de poche.
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
avant
Elle était plus grosse avant qu‘aujourd‘hui.
al
Hij slaapt al.
déjà
Il est déjà endormi.