verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
נושאת
היא בקושי נושאת את הכאב!
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
הגיע
הוא הגיע בדיוק בזמן.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
נוסעים
לאחר הקניות, השניים נוסעים הביתה.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
לחקור
האנשים רוצים לחקור את מאדים.