Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.