respond
She responded with a question.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
persuade
She often has to persuade her daughter to eat.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
give
The father wants to give his son some extra money.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.