dati
Otac želi dati svome sinu nešto dodatnog novca.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
popraviti
Htio je popraviti kabel.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
spomenuti
Koliko puta moram spomenuti ovu raspravu?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
postati prijatelji
Dvoje su postali prijatelji.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.