คำศัพท์

เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
พูด
ใครที่รู้สักอย่างสามารถพูดในห้องเรียน
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
จัดการ
ต้องจัดการกับปัญหา
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
เปลี่ยน
ช่างซ่อมรถกำลังเปลี่ยนยาง
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
รู้
เธอรู้หนังสือหลายเล่มจนแทบจะดวลจำได้
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
ใช้เงิน
เราต้องใช้เงินเยอะเพื่อซ่อมแซม
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
บอก
ฉันมีเรื่องสำคัญที่จะบอกคุณ
bidden
Hij bidt in stilte.
อธิษฐาน
เขาอธิษฐานเงียบ ๆ
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
นำออก
ควรนำรอยด่างไวน์แดงออกได้อย่างไร
springen
Hij sprong in het water.
กระโดด
เขากระโดดลงน้ำ
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
ลืม
เธอไม่ต้องการลืมอดีต.
drukken
Hij drukt op de knop.
กด
เขากดปุ่ม
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
ใส่ใจ
คนควรใส่ใจกับป้ายจราจร