Woordenlijst

Lets – Bijwoordenoefening

weg
Hij draagt de prooi weg.
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
half
Het glas is half leeg.
te veel
Het werk wordt me te veel.
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
buiten
We eten vandaag buiten.
een beetje
Ik wil een beetje meer.
buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
eerst
Veiligheid komt eerst.
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
ook
De hond mag ook aan tafel zitten.