Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

returnere
Læreren returnerer opgaverne til eleverne.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
komme ud
Hvad kommer ud af ægget?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
bruge
Vi bruger gasmasker i ilden.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
glemme
Hun har nu glemt hans navn.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
efterlade åben
Den, der efterlader vinduerne åbne, inviterer tyveknægte!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
dække
Barnet dækker sine ører.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
passere
De to passerer hinanden.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
brænde ned
Ilden vil brænde en stor del af skoven ned.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
male
Bilen males blå.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
udholde
Hun kan næsten ikke udholde smerten!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
træne
Hunden bliver trænet af hende.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
føle
Moderen føler stor kærlighed for sit barn.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.