Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

rette
Læreren retter elevernes opgaver.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
omfavne
Moderen omfavner babyens små fødder.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
tjekke
Han tjekker, hvem der bor der.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
fortælle
Hun fortalte mig en hemmelighed.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
lytte
Hun lytter og hører en lyd.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
stave
Børnene lærer at stave.
spellen
De kinderen leren spellen.
bære
De bærer deres børn på ryggen.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
skubbe
Bilen stoppede og måtte skubbes.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
beholde
Du kan beholde pengene.
houden
Je mag het geld houden.
springe ud
Fisken springer ud af vandet.
uitspringen
De vis springt uit het water.
lade komme foran
Ingen vil lade ham komme foran ved supermarkedets kasse.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
annullere
Flyvningen er annulleret.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.