Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

uzsvērt
Ar kosmētiku vari labi uzsvērt acis.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
lemt
Viņa nevar lemt, kurus apavus valkāt.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
izvākties
Kaimiņš izvācās.
verhuizen
De buurman verhuist.
piedot
Es piedodu viņam viņa parādus.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
dzīvot
Viņi dzīvo kopā dzīvoklī.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
nepaspēt
Vīrietis nepaspēja uz vilcienu.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
zvanīt
Kas zvanīja pie durvīm?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
paturēt
Jūs varat paturēt naudu.
houden
Je mag het geld houden.
apskaut
Māte apskauj mazās bērna kājiņas.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
notikt
Šeit noticis negadījums.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
izdot
Izdevējs izdod šos žurnālus.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
ienākt
Viņš ienāk viesnīcas numurā.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.