Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (US)

talk badly
The classmates talk badly about her.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
carry
The donkey carries a heavy load.
dragen
De ezel draagt een zware last.
quit
He quit his job.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
practice
The woman practices yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
thank
I thank you very much for it!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
thank
He thanked her with flowers.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
imitate
The child imitates an airplane.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
look down
She looks down into the valley.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
leave
Tourists leave the beach at noon.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
pull out
How is he going to pull out that big fish?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
have breakfast
We prefer to have breakfast in bed.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.