look down
She looks down into the valley.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
leave
Tourists leave the beach at noon.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
pull out
How is he going to pull out that big fish?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
have breakfast
We prefer to have breakfast in bed.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.