Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

leave
Many English people wanted to leave the EU.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
ride along
May I ride along with you?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
repeat
Can you please repeat that?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
travel
He likes to travel and has seen many countries.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
look at
On vacation, I looked at many sights.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
help
Everyone helps set up the tent.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
lose
Wait, you’ve lost your wallet!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
let in front
Nobody wants to let him go ahead at the supermarket checkout.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
explain
Grandpa explains the world to his grandson.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
find one’s way
I can find my way well in a labyrinth.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
need
I’m thirsty, I need water!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
have breakfast
We prefer to have breakfast in bed.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.