Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cancel
The flight is canceled.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
step on
I can’t step on the ground with this foot.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
let in
It was snowing outside and we let them in.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
hire
The applicant was hired.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
pull out
Weeds need to be pulled out.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
protect
Children must be protected.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
talk badly
The classmates talk badly about her.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
train
Professional athletes have to train every day.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
practice
The woman practices yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
pay attention to
One must pay attention to traffic signs.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
deliver
The delivery person is bringing the food.
brengen
De bezorger brengt het eten.
let in
One should never let strangers in.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.