cancel
The flight is canceled.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
step on
I can’t step on the ground with this foot.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
let in
It was snowing outside and we let them in.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
hire
The applicant was hired.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.