Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

compare
They compare their figures.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
think
Who do you think is stronger?
denken
Wie denk je dat sterker is?
kill
I will kill the fly!
doden
Ik zal de vlieg doden!
work out
It didn’t work out this time.
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
understand
One cannot understand everything about computers.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
promote
We need to promote alternatives to car traffic.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
forgive
I forgive him his debts.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
eat
What do we want to eat today?
eten
Wat willen we vandaag eten?
speak
He speaks to his audience.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
harvest
We harvested a lot of wine.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
add
She adds some milk to the coffee.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
protect
Children must be protected.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.