järgima
Minu koer järgneb mulle, kui jooksen.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
nautima
Ta naudib elu.
genieten
Ze geniet van het leven.
toetama
Me hea meelega toetame teie ideed.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
imestama
Ta imestas, kui sai uudiseid.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.