criticize
The boss criticizes the employee.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
listen to
The children like to listen to her stories.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
miss
He missed the nail and injured himself.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cover
She has covered the bread with cheese.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.