Woordenlijst

Hebreeuws – Werkwoorden oefenen

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
doden
Ik zal de vlieg doden!
rennen
De atleet rent.
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
controleren
Hij controleert wie daar woont.