preveriti
Zobozdravnik preverja zobe.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
odločiti
Ne more se odločiti, kateri čevlji naj nosi.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
zbuditi
Pravkar se je zbudil.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
začeti teči
Atlet je tik pred tem, da začne teči.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.