Woordenlijst

Zweeds – Werkwoorden oefenen

drukken
Hij drukt op de knop.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
beginnen
De soldaten beginnen.
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.