Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner eit godt lag saman.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
snakke dårleg
Klassekameratane snakker dårleg om henne.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
male
Eg vil male leiligheita mi.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møte
Av og til møtest dei i trappa.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
snakke
Han snakker til publikummet sitt.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
trene
Hunden er trent av ho.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
ekskludere
Gruppa ekskluderer han.
cms/verbs-webp/129403875.webp
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
ringje
Klokka ringjer kvar dag.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
blande
Du kan blande ein sunn salat med grønsaker.
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
gå gjennom
Kan katten gå gjennom dette holet?
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
ete
Kva vil vi ete i dag?
cms/verbs-webp/119952533.webp
smaken
Dit smaakt echt goed!
smake
Dette smaker verkeleg godt!