Ordforråd

Lær verb – Dutch

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
byggje
Når vart Den store kinesiske muren bygd?
beginnen
De soldaten beginnen.
byrje
Soldatane byrjar.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
fungere
Motorsykkelen er i ustand; den fungerer ikkje lenger.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
overraske
Ho overraska foreldra med ei gåve.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
samanlikna
Dei samanliknar tala sine.
missen
Ik zal je zo erg missen!
sakne
Eg vil sakne deg så mykje!
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
returnere
Læraren returnerer stilane til elevane.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
la stå
I dag må mange la bilane sine stå.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
gifte seg
Mindreårige har ikkje lov til å gifte seg.
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
sende
Eg sendte deg ei melding.
horen
Ik kan je niet horen!
høyre
Eg kan ikkje høyre deg!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
måtte
Eg treng desperat ferie; eg må dra!