Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
liefhê
Sy is regtig lief vir haar perd.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
ry
Kinders hou daarvan om fietse of stootskooters te ry.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
oefen
Professionele atlete moet elke dag oefen.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
beklemtoon
Jy kan jou oë goed met grimering beklemtoon.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
omhels
Hy omhels sy ou pa.
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
ooplaat
Wie die vensters ooplaat, nooi inbrekers uit!
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
ontvang
Hy het ’n verhoging van sy baas ontvang.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
verbind wees
Alle lande op Aarde is verbind.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lieg
Hy lieg dikwels as hy iets wil verkoop.
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
verduur
Sy kan die pyn skaars verduur!
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
toets
Die motor word in die werkswinkel getoets.
overnachten
We overnachten in de auto.
oornag
Ons oornag in die kar.