Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
donare
Lei dona il suo cuore.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestare
Le persone protestano contro l’ingiustizia.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contenere
Pesce, formaggio e latte contengono molte proteine.
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
finire
Come siamo finiti in questa situazione?
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
controllare
Il dentista controlla la dentatura del paziente.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
condividere
Dobbiamo imparare a condividere la nostra ricchezza.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
sentire
Lui si sente spesso solo.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
raccontare
Mi ha raccontato un segreto.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passare accanto
Il treno sta passando accanto a noi.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
bruciare
Ha bruciato un fiammifero.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
lasciare intatto
La natura è stata lasciata intatta.