Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

impostare
Devi impostare l’orologio.
instellen
Je moet de klok instellen.
monitorare
Qui tutto è monitorato da telecamere.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
scegliere
È difficile scegliere quello giusto.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
attivare
Il fumo ha attivato l’allarme.
activeren
De rook activeerde het alarm.
riunire
Il corso di lingua riunisce studenti da tutto il mondo.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
essere
Non dovresti essere triste!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
fallire
L’azienda probabilmente fallirà presto.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
ordinare
Lei ordina la colazione per se stessa.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
sedere
Molte persone sono sedute nella stanza.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
iniziare
Gli escursionisti hanno iniziato presto la mattina.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
affidare
I proprietari mi affidano i loro cani per una passeggiata.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
dormire
Il bambino dorme.
slapen
De baby slaapt.