kontrollima
Mehhaanik kontrollib auto funktsioone.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
põletama
Sa ei tohiks raha põletada.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
juhtuma
Siin on juhtunud õnnetus.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
tulema
Mul on hea meel, et sa tulid!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!