Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

påverka
Låt dig inte påverkas av andra!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
träffas igen
De träffas äntligen igen.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
övervaka
Allting övervakas här av kameror.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
bli full
Han blir full nästan varje kväll.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
öppna
Barnet öppnar sitt paket.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
skicka
Det här företaget skickar varor över hela världen.
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
börja springa
Idrottaren ska snart börja springa.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
flytta
Min brorson flyttar.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
bevisa
Han vill bevisa en matematisk formel.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
ligga bakom
Tiden för hennes ungdom ligger långt bakom.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
täcka
Hon har täckt brödet med ost.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
blanda
Hon blandar en fruktjuice.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.